Jacoba van Beieren

Dit is de informatie pagina behorende bij de gelijknamige vertelvoorstelling. Voor verdere informatie over deze voorstelling klikt u hier.

Jacoba van Beieren leefde in een tijd waarin het nog bijzonder ongewoon was dat een vrouw de macht bezat. Zij was het enige kind van graaf Willem de Zesde, en kwam zo, omdat zij de enige erfopvolgster was, in het bezit van de graafschappen Holland, Zeeland en Henegouwen.
Zij had geen makkelijk leven: Ze trouwde vier keer en stierf op vijfendertigjarige leeftijd aan de gevolgen van longtering (tuberculose). Al haar gebieden waren haar toen reeds afgenomen.
Haar leven speelde zich grotendeels af tijdens de Hoekse- en Kabeljauwse twisten, een strijd tussen edellieden die zo ingewikkeld lag dat men zelf niet meer precies wist waarom het nu eigenlijk draaide.
Men zegt dat de Kabeljauwen iets moderner en de Hoeken wat conservatiever waren, maar veeleer ging het om macht en rijkdom. De scheidslijnen tussen beide stromingen liepen dwars door famillies en het conflict leidde tot diverse bloedige vetes en oorlogen.
Jacoba van Beieren
doundoun's en djembe Eén van die oorlogen werd gevoerd door Jacoba en haar neef Filips van Bourgondië, waarbij Filips Jacoba gevangen nam en opsloot in kasteel Gravensteen te Gent.
Hiernaast de cel in het Gravensteen waar Jacoba van Beieren gevangen zat.
In het jaar 1425 wist zij hieruit te ontsnappen door zich als man te verkleden, waarna zij de strijd voortzette.

Hieronder volgt een beschrijving van het leven en de tijd van Jacoba van Beieren:

Willem Vl had maar één dochter: Jacoba van Beieren. Hij had haar graag als zijn opvolger gezien, maar keizer Sigismund had bepaald dat zijn broer Jan van Beieren hem zou opvolgen in de gewesten Holland en Zeeland en dat Jacoba alleen het bestuur zou krijgen over Henegouwen, dit gezien de toenemende macht van de Bourgondische hertog Jan zonder vrees. Jan van Beieren was op zijn 17e jaar gekozen tot "elect" (= gekozene) van het Bisdom Luik, toen het rijkste Bisdom in de Nederlanden. Bovendien bezat Jan bezittingen in Holland en Zeeland: Woerden Gooiland en de heerlijkheid Voorne. Hij stond zeer in de gunst bij keizer Sigismund. Deze huwelijkte hem uit aan zijn nicht, de erfdochter van het graafschap Luxemburg.
Op haar vijfde is Jacoba al de verloofde van de Franse kroonprins Jean van Touraine. Willem Vl hoopte daarmee dit plan nog te kunnen veranderen, maar in 1417 stierf zijn schoonzoon plotseling voordat hij haar koningin van Frankrijk kon maken - het begin van een lange reeks gemiste kansen en teleurstellingen in Jacoba's leven. In hetzelfde jaar kwam Willem zelf ook te overlijden. Op zijn ziekbed uitte hij nog de wens dat Jacoba zou hertrouwen met haar twee jaar jongere neef Jan van Brabant, in de hoop dat hierdoor zijn erfenis voor Jacoba gered kon worden. Jacoba had er beter aan gedaan om haar vaders laatste wens niet te vervullen.

Na de dood van graaf Willem VI in 1417 brak de oude strijd tussen de Hoeken en Kabeljauwen opnieuw in alle hevigheid los. Nu ging het ook om de opvolging; Jacoba van Beieren, dochter van de overleden graaf Willem Vl en haar oom, Jan van Beieren, de zoon van Albrecht van Beieren en de broer van Willem Vl. 

Jacoba van Beieren kreeg de steun van de Hoeken, Jan van Beieren die van de Kabeljauwen. Jacoba haastte zich naar Holland om haar door de Hollandse steden als gravin te laten huldigen. Alleen Dordrecht weigerde. In Haarlem en Gouda probeerden de Kabeljauwen een greep te doen naar de macht, maar hun muiterij werd bedwongen. Jan van Beieren, die had laten zien dat hij de ambachtslieden in zijn stad de baas kon, wierp zich op als leider van de Kabeljauwse adel en de steden. De kleine ambachtslieden in de steden werden steeds oproeriger en de vroedschappen hoopten aan die onrust een eind te kunnen maken door het landsbestuur in handen te geven van een krachtige figuur als Jan van Beieren. Tien jaar lang (1417-1427) werden de graafschappen overspoeld door een nieuwe golf van geweld. 

In 1418 trad Jacoba - met dispensatie van de paus in het huwelijk was met haar neef Jan lV van Brabant. Haar oom, Jan VI van Beieren, eiste dat zij hem als voogd en ruwaard zou erkennen. Jan kreeg steun van de Kabeljauwen én van keizer Sigismund van Duitsland, deze bewoog de paus tot herroeping van de dispensatie en beleende de landen van Jacoba aan haar oom. In 1419 werd de strijd door bemiddeling van Filips de Goede van Bourgondië beslecht. In Woudrichem kwamen beide partijen met hun gevolmachtigden samen, omstuwd door een schitterende schaar van Hollandse, Zeeuwse, Henegouwse en  Brabantse edelen. Na veel gesprekken kwam men overeen, dat Dordrecht, Gorinchem, Leerdam en omliggende landen door Jan van Beieren als erfleen bestuurd zouden worden, terwijl  bij  de  dood  van Jacoba, Henegouwen, Holland, Zeeland en Friesland aan Jan zouden  worden afgestaan. Voorts zouden deze gewesten vijf jaar achtereen door de hertogen van Brabant en Beieren gezamenlijk bestuurd worden, terwijl Jacoba de inkomsten zou verkrijgen. (Dit feit staat in de boeken vermeld als Zoen van Woudrichem).  

Dordrecht was echter de enige Hollandse stad die de nieuwe graaf erkende. Jan van Brabant probeerde Dordrecht te belegeren (1418), maar dat mislukte. Wel maakte hij zich meester van Rotterdam, waardoor hij vanaf nu de Maasmonding beheerste. Maar toen had Jan er schoon genoeg van alles. In 1420 verkocht hij zijn graventitel aan Jan van Beieren in ruil voor de stad Dordrecht en het land van Arkel met de stad Gorkum. Daarmee was Jan van Beieren als dé grote overwinnaar uit de strijd tevoorschijn gekomen. Jacoba aanvaardde dit niet. Na een hoog oplopende echtelijke ruzie liet zij in 1421 haar huwelijk ongeldig verklaren en week uit naar Engeland.

Jan van Beieren kreeg in Holland en Zeeland nu vrij spel. Overal werden Hoeken vervangen door Kabeljauwen. Veel verdreven Hoekse edelen begonnen een carrière als roofridder of trokken weg uit Holland. Gedurende de vijf jaar dat Jan van Beieren over Holland en Zeeland regeerde bleef het onrustig. In de handel en nijverheid, met name de Lakenidustrie, ging het minder goed. Daardoor werden de ambachtsgilden opnieuw opstandig. 

Aan het eind van 1420 werd Jan van Beieren nog tot heer van Friesland erkend. De vreugde was echter van korte duur. Na allerlei strijd over en weer tussen verschillende groepen Friezen en Friese zeerovers kwam er, geheel buiten Jan om, een vrede tot stand tussen de stad Groningen, de verschillende Friese landen en de Embdense Fries Ocko tom Brok. Na nog wat diplomatieke acties van de kant van graaf Jan was zijn rol in 1422 uitgespeeld en was ook de rol van Holland in de Friese gebieden voor een eeuw tot een einde gebracht.

In Haarlem brak in 1422 een groot oproer uit onder de ambachtsgilden, die uiteindelijk werd bedwongen. Gevaarlijk werden ook de Hoekse roofridders. Door hun berovingen van goederen transporten berokkenden zij de handel veel schade. De bevolking in de steden kreeg het daardoor niet gemakkelijk, want die was geheel aangewezen op de nijverheid en de handel. Als er in het land geen vrede en rust was, lag de handel en nijverheid nagenoeg stil.

In Engeland hertrouwde Jacoba met Humphrey van Gloucester, een Engels edelman, die van een heel ander kaliber was dan de weke, twee jaar jongere Jan lV van Brabant. Hij leek meer op haar bewonderde vader, de vechtersbaas Willem Vl ("de laatste ridder"). Met zijn hulp hoopte zij haar erfdeel Holland, Zeeland en Henegouwen weer terug te veroveren op Jan van Beieren en Filips de Goede van Bourgondië.

In 1424 voer een Engelse oorlogsvloot uit, waarna de Engelsen optrokken naar Henegouwen om de strijd aan te binden tegen haar ex-echtgenoot, die gesteund werd door Filips de Goede.

Voor Holland en Zeeland was het gevaar voorlopig afgeweken. Jan van Beieren kon zich nu geheel wijden aan het organiseren van het bestuur in de noordelijke gewesten. Maar Jan van Beieren werd in 1425 door zijn vijanden op een slinkse manier vergiftigd: door gif, dat aan zijn gebedenboek was gesmeerd. 

Sommige mensen hebben nooit geluk in de liefde, Jacoba was één van hen. Humphrey liet haar in de steek voor een hofdame, waarna zij zich in 1425 aan Filips overgaf en in Gent gevangen werd gezet.

Na de dood van Jan van Beieren (1425) werd het opnieuw onrustig. Jan had zijn rechten op Holland, Zeeland en Henegouwen nagelaten aan Filips de Goede, terwijl Jan lV van Brabant, zich als graaf van Holland en Zeeland bleef beschouwen. De Hoeken verzetten zich hiertegen. Zij maakten zich meester van het stadje Schoonhoven. De Staten van Holland en Zeeland huldigden Jan van Brabant, de ex-echtgenoot van Jacoba en wettelijk erfgenaam van Jan van Beieren als hun nieuwe landsheer. Alleen Dordrecht, Gouda en Zierikzee weigerden dat. Zij wilden liever neutraal blijven. Jan van Brabant was graag bereid voor veel geld Holland en Zeeland voor twaalf jaar aan Filips de Goede te verpanden. Daarmee vielen hem Brabant, Limburg en de Landen van Overmaze toe. Toen deze zich met de strijd in Holland ging bemoeien, kwamen de Hoekse en Kabeljauwse twisten in een ander vaarwater terecht. 

"Hoeks" wilde nu zeggen: tegen een sterk centraal gezag, dus tegen de Bourgondiërs. De Kabeljauwen waren vóór de Bourgondiërs. "Hoeks" waren de ambachtslieden in de steden. Het was hen er in de eerste plaats te doen om het recht zich te mogen organiseren en om het verkrijgen van meer invloed op het bestuur van hun stad; "Kabeljauws" waren de rijke kooplieden en kapitaalbezitters. Zij hoopten, dat Filips een eind zou maken aan de strijd, waardoor het land tien jaar lang was geteisterd en dat er nu eindelijk een tijd van vrede en rust zou aanbreken en de handel weer tot bloei zou komen. Daarvoor was een krachtig bestuur van één vorst onontbeerlijk. De edelen die voorheen de dienst uitmaakten wilden dat natuurlijk voorkomen en verzetten zich tegen de hertog van Bourgondië. 

Filips de Goede liet Jacoba van Beieren gevangen zette op het Gravensteen in Gent. Jacoba sleet haar treurige dagen in de kerker te Gent, en haar zorg vermeerderde toen zij ontdekte, dat men haar naar Rijsel wilde overplaatsen, om haar daar levenslang op te sluiten. Maar lang heeft Jacoba niet gevangen gezeten. Ze wist te ontsnappen. In stilte klaagde zij vrienden in Holland haar nood, en deze besloten terstond middelen ter harer bevrijding aan te wenden. Twee edellieden,Spiering en Aalburg, begaven zich naar Gent, slaagden er in tot de Gravin toegelaten te worden en overlegden met haar een plan om te ontvluchten. Op zekere avond,toen haar bewakers aan het avondmaal zaten, wisten de Gravin en haar kamenierster zich snel in manskleren te steken en in deze vermomming het kasteel  te  ontvluchten. De beide edellieden  hielden paarden voor hen in gereedheid onder de muren van het slot, en toen zij ze bestegen hadden,reed het viertal de ganse nacht door, totdat men de volgende morgen Breda bereikt had, vanwaar de vlucht over Woudrichem naar Vianen vervolgd werd.

Daarna voerden Jacoba en Filips drie jaar lang oorlog tegen elkaar. Een ongelijke strijd, want Jacoba werd slechts gesteund door haar Hoekse benden die wel fanatiek waren, maar ook arm, en door enkele steden: Gouda, Schoonhoven en Oudewater. Steun kreeg zij ook van de Zeeuwse steden Zierikzee en Middelburg. De Zeeuwen kozen Jacoba's kant, omdat zij goede relaties onderhield met Engeland, waar de Zeeuwse kooplieden goed van zouden kunnen profiteren. 

Het Gravensteen Van buiten Holland kreeg ze steun uit Engeland en het Sticht Utrecht. Filips de Goede was echter sterk in het voordeel. Hij kon dankzij het geld van de steden huursoldaten in dienst nemen. Ook steunden de Hollandse steden hem door het sturen van een contingent soldaten.

links: het Gravensteen in Gent, waar Jacoba gevangen zat.

 

"Het zijn drie heroïsche jaren geworden, waarin het krijgsgeluk voor beide partijen telkens wisselde. Nog in de herfst van 1425 versloeg Jacoba, amazone aan het hoofd der Hoekse ruiterij, de milities der steden die de Gouwsluis bij Alphen wilden bezetten om de Goudse handel af te snoeren. Humphrey van Gloucester kwam werkelijk opdagen. Maar zijn vloot, die bij Brouwershaven landde, werd door Filip's leger verslagen en daarmee was de Engelse hulp voorlopig gekeerd."

In heel Zeeland werd Filips als toekomstig landheer gehuldigd. Ook de boeren uit Kennemerland en West-Friesland, geplaagd door plunderingen, misoogsten en hoge belastingen, kreeg Jacoba met schitterende beloften op haar hand. Zij vonden dat hun nieuwe landsheer Filips te veel macht naar zich toe trok, de steden (met name de stad Haarlem) te veel bevoordeelde en hen veel te hoge belastingen oplegde. 

"Het volgend voorjaar stonden Kennermer- en Waterland op. Niet zozeer tegen Bourgondië als wel tegen Haarlem, dat het platteland placht uit te persen om zijn aandeel in de beden bij elkaar te krijgen. De getemperde boeren sloegen het beleg om de stad en verbonden zich met Jacoba. Een nieuwe poging der Kabeljauwen om Alphen te bezetten en zo de verbinding tussen Jacoba en de Kennemers af te snijden, mislukte door een tweede overwinning van Jacoba, weer zelf aan het hoofd van de ruiterij. Heel het Hollandse platteland raakte in beweging en de heerschappij van Filips wankelde. Hij moest troepen laten komen uit Bourgondië en Picardië, aangevoerd door de grote vechtgeneraals van de Honderdjarige Oorlog, om Haarlem te ontzetten. De verslagen boeren boetten zwaar. Bloedige gerichten, verlies van landrecht en hoge schattingen en de Franse ruiters kregen de taak "mitten zweerde ende mitten brande" de boeten te innen. Er ging een stad- en landgeschrei op. De steden moesten mateloze lasten opbrengen, dijken werden verwaarloosd of moedwillig doorgestoken, de rook der brandende dorpen was niet van de lucht. Jacoba's kapers opereerden op de rivieren."

Later kwamen de boeren nogmaals in opstand, dit keer omdat Filips hen (vrij lichte) strafmaatregelen had opgelegd. De boeren probeerden Hoorn te belegeren, maar tegen Filip's boogschutters waren zij volstrekt weerloos. Filip's leger was goed bewapend en getraind. Het leger had ook een nieuw wapen in die tijd, het kanon. Het kanon was zwaar en log en het schoot ook niet al te zuiver. Maar toch konden met een kanon de zware muren van kastelen en steden worden vernield. In het leger van Filips waren ook de boogschutters heel gevaarlijk. Met enorme bogen konden zij een harnas op een afstand van wel 100 meter doorboren. Ook bestonden de legers uit vele soldaten die bewapend waren met hellebaarden. Hiermee konden zij steken en hakken. Tegen deze legers waren de ridders niet meer bestand. De boeren werden bij tientallen neer gemaaid. Jacoba hield het nog drie jaren vol, dank zij de steun van het Sticht Utrecht. Na een beleg van 14 weken viel het zeer strategisch gelegen slot Zevenbergen aan het Hollands Diep in Filip's handen.  belegering

Jacoba nam de wijk naar het zuiden. In de zomer van 1427 scheen nog één keer haar overwinning zeker, toen Humphrey van Gloucester - onder druk van de publieke opinie - geld kreeg voor een derde tocht. 

"Utrecht was op Jacoba's hand. Op de Zuiderzee kruiste een Hoekse vloot om een nieuwe opstand in Noord-Holland aan te stoken. Maar terwijl in Schoonhoven de Hoeken van de stompe Bartholomeustoren al de zilveren Lek afspeurden naar de Engelse vloot, kwam de jobstijding dat de koning (en de schone Eleonore Cobham heeft daar ook wel de hand in gehad) aan Humphrey verboden had uit te varen. In diezelfde zomerdagen werd de Hoekse Zuiderzeevloot uiteengeslagen. En Filips begon de verstingdriehoek met blokhuizen in te sluiten." 

De Hollandse steden waren de strijd moe. Ze moesten steeds meer geld opbrengen. Voor Jacoba was de zaak hopeloos. Helemaal toen zij een officiëel schrijven van de paus ontving dat het huwelijk met Jan van Brabant wettelijk was geweest en dat dus ook alle beschikkingen en verpandingen van Jan van Brabant aan Filips wettig waren. Toen Jacoba bovendien vernam dat Filips voorbereidingen aan het treffen was voor een beleg van Gouda, bood ze Filips aan te willen onderhandelen. Zo kwam in 1428 het Zoen van Delft tot stand. Aan Jacoba werd nu nog slechts de titel van gravin verleend en zij mocht met niemand meer trouwen zonder de uitdrukkelijke toestemming van Filips. Filips werd gehuldigd als ruwaard en erfgenaam van de graafschappen. 

Jacoba vertrok nu naar het binnenhof in Den Haag, maar ze verbleef ook vaak in Goes waar ze in alle rust kon wonen. Filips had de Kabeljauwse edelman en stadhouder Frank van Borssele de opdracht gegeven om op Jacoba te letten. En dat deed hij ook. Toen Jacoba in geldnood zat, was Frank van Borssele de enige die bereid was om haar te helpen. Er ontstond een intieme vriendschap en in de zomer van 1432 trouwden Jacoba en Frank in het geheim, zonder toestemming te vragen aan Filips. Ook dit huwelijk zou voor Jacoba de nodige problemen met zich meebrengen aangezien zij hiermee de zoen van Delft had geschonden. Toen Filips van het huwelijk hoorde nam hij terstond Frank van Borssele gevangen. Hij wilde hem alleen vrijlaten onder de voorwaarde dat Jacoba volledig afstand zou doen van haar grafelijke rechten. En dat deed ze. Samen met haar vierde echtgenoot bracht Jacoba nog enkele gelukkige jaren door op het slot Teylingen in de buurt van Sassenheim. Maar reeds in oktober 1436 stierf Jacoba - 35 jaar oud - en nog altijd kinderloos, aan de gevolgen van een teringachtige ziekte. Jacoba’s lichaam werd naar Den Haag gebracht en bijgezet in het graf van haar vader in de hofkapel. Frank van Borssele leefde nog tot 1470. Holland, Zeeland en Henegouwen waren nu een deel van het grote Bourgondische Rijk.

Jacoba van Beieren was gravin van Holland, Zeeland en Henegouwen. Haar tweede echtgenoot was Hertog Jan van Brabant, haar neef was Filips van Bourgondië. Haar oom Jan van Beieren was de bischop van het bisdom Luik.
Hiernaast een kaartje waarop de verschillende gebieden staan aangegeven.
Het rijk van Jacoba
home